BIJVOET, Bernard (1889-1979)
Bijvoet, Bernard, architect (Amsterdam 14-12-1889 - Haarlem 27-12-1979). Zoon van Willem Frederik Bijvoet, koopman, verffabrikant, en Barendina Margaretha R√ľfer. Gehuwd op 23-5-1919 met Jacoba Maria Ezerman. Uit dit huwelijk werden een dochter en een zoon geboren. Na echtscheiding in 1945 gehuwd op 8-10-1946 met Hermina Jacoba Bernadina Valken. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.
Bernard Bijvoet werd geboren en getogen in Amsterdam. Opgroeiend in de buurt van het IJ, doorliep hij de vijfjarige HBS aan de Keizersgracht en nam daarna privé-lessen wiskunde ter voorbereiding op zijn studie aan de Technische Hogeschool te Delft. Bijvoet studeerde Bouwkunde van 1908 tot 1913. Vervolgens deed hij praktijkervaring op bij zijn Delftse leermeester Henri Evers (1855-1929) tijdens de bouw van het Raadhuis van Rotterdam. Zo jong als hij was, tekende de begaafde Bijvoet aan de raadhuistoren, die opgetrokken werd uit gewapend beton en schuilging achter een Franse renaissancistische gevelopbouw. Evers was een zeer ouderwetse architect, maar ook een enthousiasmerende, artistieke docent. Zijn colleges in Delft behandelden de 'Schone Bouwkunst' opgevat als een overzicht van stromingen en stijlen van de Klassieke Oudheid tot heden. Maar de hedendaagse architectuur kwam nauwelijks aan bod: het was té beperkt, vond Bijvoet, die het niet eens was met zijn leermeester. Hij had in Amsterdam fraaie bouwwerken zien verrijzen en hij had ook lezingen gevolgd aan de Academie voor Bouwkunst. Heel 'modern' waren: het American Hotel van W. Kromhout - een gebouw waar hij tot op hoge leeftijd graag kwam - en de Koopmansbeurs van H.P. Berlage. Vooral de buitenhoek van de Beurstoren aan het Damrak vond Bijvoet prachtig; Berlage's meesterwerk liet een indruk achter die hij jarenlang met zich meedroeg en soms liet doorschemeren bij het ontwerpen.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog was Bijvoet vrijgesteld van militaire dienstplicht. In deze begintijd ontstonden er verschillende prijsvraagontwerpen samen met zijn studievriend Johannes Duiker (1890-1935) uit Den Haag. Duiker werkte ook een paar jaar op Evers' bouwbureau. Vlak na de oorlog konden twee bekroonde plannen worden uitgewerkt zodat hun samenwerking een gunstige start maakte. In 1919 voltooiden de twee ingenieurs hun eerste bouwwerk: een 'tehuis voor ouden van dagen', De Karenhuizen, in Alkmaar, een bejaardenoord naar moderne inzichten.
Nog datzelfde jaar kwamen Bijvoet en zijn echtgenote vanuit Bloemendaal naar Zandvoort, waar het gemeenschappelijke architectenbureau werd opgericht. Naamsbekendheid kregen de architecten met hun bekroonde ontwerp voor de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam. Het Rijk stelde hen in staat om dit ontwerp - bedoeld voor het samengaan van kunstonderwijs en architectuuronderwijs - te realiseren op een fraaie plek in Berlage's uitbreidingsplan 'Zuid'. Bijvoet en Duiker ontwierpen een blokvormig gebouw zonder historiserende bouwstijlen of ornamentiek, waarbij zij zich ori√ęnteerden op de architectuur van Berlage zelf en de populaire, Amerikaanse architect Frank Lloyd Wright. De bouw van de nieuwe kunstacademie, die opgetrokken zou worden uit gewapend beton met een indrukwekkend glazen dak, werd echter in 1921 uitgesteld. Vier jaar later, na het overlijden van de geestrijke directeur Antoon Derkinderen, schoof het Rijk het academie-plan definitief aan de kant.
Bijvoet en Duiker konden goed met elkaar samenwerken. Binnen enkele jaren werden woningen gerealiseerd in Den Haag, Scheveningen en Kijkduin (het park Meer en Bosch). Vooral ook bij kleinere projecten, zoals een wasserij voor 'Zonnestraal' te Diemen, lieten de ingenieurs zien dat zij tot de avant-garde van hun tijd behoorden. Franse bladen, zoals 'l'Architecture Vivante' en 'la Maison d'Aujourd'hui', publiceerden bijna alle werken van de twee ingenieurs. Badovici schreef: 'Les oeuvres de Byvoet et Duiker marquent un effort vers la cr√©ation d'une architecture organique et rationelle o√Ļ l'originalit√© cr√©atrice s'exprimerait uniquement dans le jeu harmonieux des lignes.' (l'Architecture Vivante, 1924, 25)
Bijvoet en Duiker werden sinds hun ontwerp voor de Chicago Tribune Tower Competition in 1922, naast inzendingen van Saarinen, Gropius en Taut, gerekend tot 'The International Style'. Later sprak men over 'The Modern Movement'. J. Duiker vertegenwoordigde voornamelijk de 'Nieuwe Zakelijkheid', waarvan hij de grondlegger was met werken als de 'Openluchtschool voor het Gezonde Kind' en de Journaalbioscoop 'CINEAC ' in Amsterdam. Bijvoet bleef, mede gelet op zijn lange leven, vooral een op zichzelf staande figuur - een grootmeester van het Nieuwe Bouwen die graag en dikwijls samenwerkte met andere architecten, zowel in Nederland als in Frankrijk. Het laatste, gezamenlijke werk van het tweetal Bijvoet en Duiker was het sanatorium 'Zonnestraal' in Hilversum. Bijvoet was speciaal vanuit Parijs naar Nederland gekomen om de laatste Franse mode - de witte architectuur - in het ontwerp tot uitdrukking te brengen. Het sanatorium werd geheel opgetrokken uit gewapend beton, met stalen kozijnen, en veel glas. De hand van Bijvoet herkende men aan de rustige verhoudingen en de elegante trappen. Hij bepaalde de kleuren van het gebouw.
Tegelijkertijd wilde Bijvoet meedoen aan de prijsvraag voor een nieuw gebouw voor de Volkerenbond in Gen√®ve. Ook dit plan kwam in de eerste maanden van 1927 samen met J. Duiker tot stand. Alle twee de gebouwen kregen een indrukwekkende gevel met een bordes. De voltooiing van Zonnestraal nam veel tijd in beslag en daarmee was de samenwerking met Duiker be√ęindigd.
In 1925, tijdens de 'Exposition internationale des Arts décoratifs et industriels' in Parijs, had Bernard Bijvoet de Franse 'poèt-architecte' Pierre Chareau (1883-1950) ontmoet. De twee kenden elkaars werk al veel langer, maar nu leek de tijd rijp om een samenwerking aan te gaan. Bijvoet vestigde zich in Parijs; eerst in Auteuil, daarna verhuizend naar Enghien en uiteindelijk Le Vésinet.
Chareau ontwierp meubelen, lichtornamenten, accessoires en fijnzinnige interieurs. Zijn groeiende reputatie in de jaren twintig berustte op een jarenlange ervaring bij Waring & Gillow en een open oog voor de Parijse avant-garde kunst die soms heel plastisch terug te vinden was in de ruimtewerking van het interieur. Chareau bezat kunst van: Juan Gris, Bracque, Picasso, Lipchitz, La Fresnaye en Mondriaan. Tijdens hun samenwerking - ongeveer van 1926 tot 1934 - raakte Bijvoet steeds sterker be√Įnvloed door typisch Franse gewoonten, zoals: het respect voor de artisan, het werken in het werk, en de gevoeligheid voor het detail. Naast het werk bracht zijn voorliefde voor de Franse cultuur hem in contact met het bruisende, culturele leven. Bijvoet voelde zich aangetrokken tot het theater en de moderne Franse muziek, die hij ook zelf graag speelde aan de vleugel.
Het eerste werk met Chareau was het Club-House in het Zuid-Franse Beauvallon. Dit helderwitte gebouw van gewapend beton kreeg vloeiende lijnen, ronde kolommen en een terras met een mooi uitzicht over de Middellandse Zee. Eveneens voor Bernheim verbouwden ze het Grand Hotel de Tours met gedetailleerde, abstracte interieurs: een rooksalon, een bar en een feestzaal. Het belangrijkste werk werd evenwel het woonhuis met praktijkruimte voor Docteur Jean Dalsace (gyneacoloog) aan de rue St.-Guillaume in Parijs. Gelegen op een stille binnenplaats kreeg het de bijnaam 'Maison de Verre' vanwege de transparante gevels van glazen bouwstenen van het type 'brique Névada'. Een zichtbaar gelaten staalconstructie achter deze gevels verleende aan het interieur een ruimtelijkheid die wereldberoemd werd. Chareau en Bijvoet werkten samen met de smid Dalbet, die verantwoordelijk was voor de platgeslagen metalen details, afgewerkt met zwarte verf en was. Bijvoet maakte de bouwtekeningen voor dit huis eind 1927. De samenwerking verliep gemoedelijk; in een brief aan hun vriend Hendrik Andriessen schreef mw. Co Bijvoet hierover: 'Ber heeft volop werk (...) en werk dat hem best bevalt en hij is nogal vrij, d.w.z. als hij maar zorgt dat alles af komt (...), dan komt het er niet op aan op welke uren van den dag of den nacht hij dat klaarspeelt.' (Kunstlicht, 1992, 26)
Dalsace gaf destijds regelmatig party's in het 'Maison de Verre'. Bijvoet kwam er graag en ontmoette daar andere bekende kunstenaars zoals Jean Lurçat (tapijtwever), AndréLurçat (architect) en Maurice Ravel (componist).
Gedurende de tweede helft van de jaren dertig was Bijvoet weer vaker in Nederland. Van 1935 tot 1936 realiseerde hij het Grand Hotel Gooiland te Hilversum. Het concept-plan voor dit hotel was gemaakt door J. Duiker, die zijn laatste schetsen op zijn sterfbed had achtergelaten. Zijn weduwe vroeg aan Bijvoet om het werk te realiseren. Bijvoet was op dat moment de enige die Gooiland kon maken. Het bouwwerk werd opgericht met een staalconstructie waarbij de architectuur, opgezet in lichte tinten, een Franse sfeer uitdrukte. Voor de interieurs gebruikte men de pasteltinten roze, groen en blauw, alsmede roodkoperen platen, glastegels en effen oranje moquette. Aan de achterzijde van het hotelgedeelte voegde Bijvoet, naar eigen ontwerp, een Grand Th√©√Ętre toe: Schouwburg Gooiland werd, mede dankzij de akoestiek en een vernuftg ventilatiesysteem, de eerste moderne schouwburg van Nederland.
Eind jaren dertig was Bijvoet geassocieerd met Eugène Beaudouin (1898-1983) en Marcel Lods (1891-1978). Dit bureau had kantoren in Parijs en Amsterdam. Op de Herengracht werkte Bijvoet een paar jaar aan grote woningbouwprojecten. Ook bij hoogbouw-projecten, gesitueerd in Rotterdam (Statenweg) en Amsterdam (Nieuw Zuid), besteedde hij veel aandacht aan het 'plan masse' - de zinvolle compositie van bouwlichamen.
Na het uitbreken van de oorlog vluchtte Bijvoet via Londen en Parijs naar zijn familie. De oorlogsjaren werden doorgebracht in de Perigord Noir, vlakbij het plaatsje Rouffignac. Uiteindelijk wist men het oorlogsgeweld in die streek en een kortstondige betrokkenheid bij de Résistance veilig te overleven.
Na de oorlog keerde Bijvoet terug naar Nederland om zich te vestigen in Haarlem. Hij zocht naar nieuwe mogelijkheden in een tijd van materiaalschaarste en woningnood. Vanaf 1947 ging hij een samenwerking aan met zijn geestverwant G.H.M. Holt (1904-1988) die tot zijn dood zou duren. Hun bureau werd gevestigd aan de Zijlweg te Overveen. Holt, een consci√ęntieus architect en een manager, had grote bewondering voor de kunstenaar Bijvoet, die hij kende van Gooiland. Beide architecten werkten aan hun eigen opdrachten. Bij grotere projecten werd er soms vrij goed samengewerkt. Gerard Holt bemoeide zich zelden of nooit met de ontwerpen van Bernard Bijvoet. Vlak na de oorlog realiseerde Bijvoet tal van woningbouwprojecten, zoals in Velsen-Noord, Katwijk aan Zee en Amsterdam Geuzenveld. Tegelijkertijd werd Gooiland in Hilversum gerenoveerd en uitgebreid. Een klein meesterwerk bleek het woonhuis Naessens in Aerdenhout (1950). De opdrachtgever verlangde een architectuur vergelijkbaar met het 'Maison de Verre', maar nu gesitueerd in de duinen.
De jaren vijftig en zestig waren Bijvoets rijpere periode. Dit kwam vooral tot uiting in de bouw van schouwburgen en theaterzalen. De eerste resultaten waren de stadsschouwburgen in Tilburg (1961) en Nijmegen (1961). Hoewel deze gebouwen er hyper-modern uitzagen, wilde Bijvoet bewust een intieme zaal scheppen. De ronde zaalvorm maakte de zichtlijnen op het toneel zo klein mogelijk. En in doorsnee was de zaal komvormig. Dit bood de mogelijkheid om de aankleding, de stoffering, van de ruimte zoveel mogelijk af te stemmen op de akoestiek van een spreekzaal. De hoge, lichte foyers naast de zaal gaf de architect consequent de naam: 'Salle des pas perdus'. Na de schouwburgen werden culturele centra gerealiseerd in Apeldoorn, Tiel en Winterswijk. Twee imposante plannen die niet werden verwezenlijkt waren: het 'Tivoli' in Utrecht en het Muziektheater in Amsterdam. Bijvoet was erg gesteld op dit Amsterdamse ontwerp dat gesitueerd was aan de Ferdinand Bolstraat op het oude RAI terrein. Het gemeentebestuur had hem deze vererende opdracht gegeven, maar het project sneuvelde eind jaren zeventig.
De laatste vijftien jaar bouwde Bijvoet nog met jeugdig elan enkele werken die tot zijn late periode behoorden. Het leek alsof de architect terugkeek op eerdere perioden, wellicht terugbladerend in oude ontwerpen op zijn werkplek thuis. Late werken waren: het verpleeghuis 'Zuiderhout' (1970) en de Stadsbibliotheek (1975) te Haarlem. En de Blauwe Foyer in het Koninklijk Theater Carré (1978) Bijvoet was een zeer bescheiden architect, die niet zo gemakkelijk praatte over architectuur of over zijn ontwerpen. Het scheppingsproces als zodanig was voor hem van essentieel belang. Zoals hij eens schreef in een bouwblad: 'Deze inspanning echter blijft vrijwel in de 'intimiteit' verborgen, toont zich niet naar buiten.' (Bouw, 1953, 153)
In zijn laatste levensjaar raakte Bijvoet betrokken bij de gecombineerde plannen voor het nieuwe Stadhuis-Muziektheater op het Waterlooplein in Amsterdam. Maandenlang stond hij onafgebroken achter het tekenschot om de karakteristieke, komvormige zaal - met twee balkons en een zeer groot podium - onder te brengen in het nieuwe 'masterplan'. Dit alles in samenhang met foyers, trappen, gevels en een prachtig uitzicht over de Amstel. Op 26 oktober presenteerde het bouwteam alle plannen. Bij die gelegenheid verscheen Bijvoet, beminnelijk als altijd, voor het laatst in het openbaar. Korte tijd later openbaarde zich een ernstige ziekte. Hij overleed eind december in een Haarlems ziekenhuis aan de gevolgen van kanker.
Bernard Bijvoet was een echte francofiel. Een Franse élégance toonde zich in vele ontwerpen en gebouwen, maar bleek ook uit zijn muzikale smaak. Door zijn grote bescheidenheid, zijn eruditie, en zijn eenvoud stond hij niet graag op de voorgrond. Eenvoudig van stijl was ook zijn eigen 'interieur' met de stille werkplek thuis. Men vond er slechts een klein tekenschot van één meter bij anderhalve meter - een haak, een driehoek, een lineaaltje. Zachte potloden, houtskool, lijm, papier en een doos met pastels, besteld in Parijs. De enige luxe was een grote, zwarte vleugel met de bekende rondingen aan het bovengedeelte. Het was een vorm waar Bijvoet zijn hele leven lang van had gehouden.
RZ, maart 2004